Sean Connery wordt nog altijd gezien als een van de grootste Britse filmiconen. Hoewel hij bekend staat om zijn rol als James Bond, heeft de Schotse acteur in de loop der jaren zowel hoogte- als dieptepunten gekend. Toch wees Connery één film aan als zijn absolute favoriet.
Die film was The Man Who Would Be King uit 1975, geregisseerd door de legendarische John Huston. Naast Connery schitterde Michael Caine in de avonturenfilm, gebaseerd op een kort verhaal van Rudyard Kipling. Het project werd genomineerd voor vier Oscars en werd ook kritisch goed ontvangen.
Plot
Het verhaal draait om twee voormalige Britse soldaten, Daniel Dravot (Connery) en Peachy Carnehan (Caine), die hun geluk beproeven in het verre Kafiristan. Daar worden ze ten onrechte als goden vereerd, wat leidt tot een gevaarlijk, maar meeslepend avontuur. Connery noemde de film later "een geweldige ervaring."
Oorspronkelijk wilde Huston al in de jaren vijftig de film draaien, met Humphrey Bogart en Clark Gable in de hoofdrollen. Na de dood van Bogart verdween het idee tijdelijk in de la. Pas toen Connery en Caine werden gecast, kwam het project echt tot leven en kreeg het zijn iconische status.
Bijzondere samenwerking
De kracht van de film lag niet alleen in het verhaal, maar vooral in de samenwerking tussen Connery en Caine. De twee waren ook naast de set goede vrienden, en die vriendschap vertaalde zich naar een natuurlijke chemie op het scherm. Hun samenspel gaf de film extra diepgang en warmte.
Dat was belangrijk, want het koloniale thema had gemakkelijk kunnen vervallen in karikaturen. Dankzij hun speelse dynamiek bleef de film echter luchtig en menselijk, ondanks de donkere ondertoon. Connery vond dat de samenwerking met Caine het project naar een hoger niveau tilde.
Persoonlijk succes
Met een productie van zo'n $8 miljoen werd The Man Who Would Be King geen gigantische kaskraker, maar de film groeide uit tot een klassieker. Voor Connery bleef het de rol die hem het meest dierbaar was. "Het was een geweldige film om te maken," zei hij later trots.
Die film was The Man Who Would Be King uit 1975, geregisseerd door de legendarische John Huston. Naast Connery schitterde Michael Caine in de avonturenfilm, gebaseerd op een kort verhaal van Rudyard Kipling. Het project werd genomineerd voor vier Oscars en werd ook kritisch goed ontvangen.
Plot
Het verhaal draait om twee voormalige Britse soldaten, Daniel Dravot (Connery) en Peachy Carnehan (Caine), die hun geluk beproeven in het verre Kafiristan. Daar worden ze ten onrechte als goden vereerd, wat leidt tot een gevaarlijk, maar meeslepend avontuur. Connery noemde de film later "een geweldige ervaring."
Oorspronkelijk wilde Huston al in de jaren vijftig de film draaien, met Humphrey Bogart en Clark Gable in de hoofdrollen. Na de dood van Bogart verdween het idee tijdelijk in de la. Pas toen Connery en Caine werden gecast, kwam het project echt tot leven en kreeg het zijn iconische status.
Bijzondere samenwerking
De kracht van de film lag niet alleen in het verhaal, maar vooral in de samenwerking tussen Connery en Caine. De twee waren ook naast de set goede vrienden, en die vriendschap vertaalde zich naar een natuurlijke chemie op het scherm. Hun samenspel gaf de film extra diepgang en warmte.
Dat was belangrijk, want het koloniale thema had gemakkelijk kunnen vervallen in karikaturen. Dankzij hun speelse dynamiek bleef de film echter luchtig en menselijk, ondanks de donkere ondertoon. Connery vond dat de samenwerking met Caine het project naar een hoger niveau tilde.
Persoonlijk succes
Met een productie van zo'n $8 miljoen werd The Man Who Would Be King geen gigantische kaskraker, maar de film groeide uit tot een klassieker. Voor Connery bleef het de rol die hem het meest dierbaar was. "Het was een geweldige film om te maken," zei hij later trots.
