Interview met Terry Gilliam

Op woensdag 18 april nam regisseur Terry Gilliam de Career Achievement Award in ontvangst op de 23e editie van het AFFF.

© Copyright foto: Francois Duhamel

Op woensdag 18 april nam regisseur Terry Gilliam de Career Achievement Award in ontvangst op de 23e editie van het Amsterdam Fantastic Film Festival. Gilliam (1940) begon zijn carrière als animator, regisseur en lid van Monty Python als de enige Amerikaan van het gezelschap. Na Python regisseerde en schreef hij films als Brazil, The Fisher King, Twelve Monkeys, Fear and Loathing in Las Vegas en zijn meest recente, Tideland uit 2005. Een dag na de uitreiking sprak FilmTotaal exclusief met Gilliam, gezeten in een luie stoel in de zon nabij het Leidseplein, goedgemutst en met een kopje espresso.

Gisteren vertelde u mij na de uitreiking dat u uw films als realistisch beschouwt. Toch vormt de fantasie en de verbeelding het centrale element in uw werk, waarvoor u zojuist de Career Achievement Award heeft ontvangen. Tot uw voorgangers behoren onder andere Wes Craven, Dario Argento, Ray Harryhausen, Roger Corman en Lloyd Kaufman. Wordt u graag in één adem met hen genoemd?

Nee, ik voel me eerlijk gezegd niet thuis in dat rijtje, omdat op Ray na het allen horrorregisseurs zijn, en ik houd eerlijk gezegd niet van dat genre. Ik ben niet geïnteresseerd in goedkoop effectbejag. Ik houd er wél van om mensen te verontrusten, maar niet door lukraak wat “boe!” te roepen. De schrik bij het publiek mag nooit het einddoel zijn.

Vindt u genrefilms per definitie te beperkt?

Het hele idee van genrefilms vind ik eigenlijk vreemd. Waarom zou je je als regisseur willen conformeren aan bepaalde, vooraf bepaalde regels? Maar nu ik er zo over nadenk, vind ik het aan de andere kant ook wel weer oké, omdat bijvoorbeeld een kubistische schilder ook gewoon werkt binnen zo’n keurslijf, maar mij interesseert het dus gewoon niet.

Aan het begin van uw carrière werkte u vooral als animator. U heeft zelfs de titelsequentie van de horrorfilm Cry of the Banshee uit 1970 met Vincent Price gedaan. Voelde die functie op een gegeven moment dan ook als een keurslijf?

Bij Python werd ik ineens gebombardeerd tot dé animator, waardoor je allerlei werk krijgt aangeboden in die specifieke lijn. Als mensen weten dat je ergens goed in bent, wordt je exact daarvoor gevraagd, en dat is overigens niet altijd verkeerd. Zo lag er toen ik thuiskwam van een wekenlange vakantie een brief waarin ik werd gevraagd om de titelsequentie van A Clockwork Orange te ontwerpen en uit te voeren. Helaas las ik het veel te laat, want toen ik opbelde om het te doen, gaven ze me nog een week! Dat was toch echt te weinig tijd en ik moest het toen helaas laten gaan.

Na jaren als animator te hebben gewerkt, bent u vooral gaan regisseren. In al uw films experimenteert u heel nadrukkelijk met vorm. Heeft u inmiddels de grenzen daarvan bereikt?

Nee, zeker niet. Wat mij steeds weer opvalt, is dat ik niet weet hoe je een film moet maken, maar dat ik het steeds opnieuw weer leer. Tenminste, zo voelt het voor mij. Als ik het punt ga bereiken dat ik geen frisse ideeën meer heb en het gevoel krijg dat ik alles al heb geprobeerd, dan probeer ik wellicht iets anders. Zo ging dat inderdaad wel bij animatie: de mogelijkheden van de cutout techniek zijn toch wel begrensd en ik verloor na een tijdje het enthousiasme. En dat is altijd precies het moment om ergens mee te stoppen.

Naast meer filmtechnische experimenten met vorm, valt in uw films op hoe grote thema’s als liefde, dood, coming-of-age, verlies en isolatie altijd naast en door elkaar voorkomen. Nooit wordt zo’n thema het centrale middelpunt waar alles om draait.

Dat is precies de reden dat ik altijd slechte recensies krijg: omdat recensenten en het publiek altijd alles simpel willen houden. Ze willen films in genrehokjes stoppen, terwijl dat in mijn geval onmogelijk is. Mijn films zijn rommelig en passen niet in Hollywoodkaders. Om die reden bots ik in mijn carrière keer op keer met studio’s, omdat ik niet begrensd wil worden en mij daar altijd tegen zal blijven verzetten.

Die non-conformistische strategie uit zich in uw werk door steeds opnieuw een realiteit te creëren die weliswaar op de ons omringende lijkt, maar waarvan u de regels bepaalt. Geniet u ervan om het publiek te verwarren door altijd precies te doen wat ze niet verwachten?

Tijdens het schrijven en later, gedurende het draaien van een film, neem ik als uitgangspunt altijd mijzelf. En films die ik mij goed kan herinneren, zijn altijd degene die mij verrassen en waardoor ik me levend voel. Er moet bij het publiek dus iets veranderen wil een film geslaagd zijn.

Geeft u daarom in uw werk eerder vragen dan antwoorden?

Ik zal je een voorbeeld geven. Laatst zag ik Close Encounters of the Third Kind nog eens en daarin wordt een heel duidelijk antwoord gegeven, namelijk: kleine mannetjes in rubberen pakjes. Als je naast die film dan 2001: A Space Odyssey van Stanley Kubrick legt, merk je dat deze laatste geen antwoord geeft op hele grote vragen en juist die film blijft je bij. Films werken bij mij het beste als ze nog in mijn hoofd blijven rondspoken nadat ik het theater heb verlaten.

Zou in deze tijd een film als 2001: A Space Odyssey nog gemaakt kunnen worden? Worden daarin niet teveel vragen opgeworpen?

Vandaag de dag wordt er een sfeer van angst gecreëerd, waardoor het publiek op zijn gemak wil worden gesteld. En mensen willen dan geruststellende antwoorden krijgen in plaats van moeilijke vragen. In de tijd van Kubricks film werd er veel drugs gebruikt en stond een deel van het publiek meer open voor zijn visie. Hollywood zou zo’n idee nu nooit meer een kans geven.

Het viel mij op dat uw films steeds kleiner van opzet en uitwerking lijken te worden. Het is bijvoorbeeld al een tijdje geleden dat u een massascène heeft opgenomen. Vind u dat u met minder meer kunt maken en dat uw thema’s beter worden overgebracht in kleine scènes met minder acteurs?

Eerlijk gezegd ben ik bang geworden om dat soort scènes nog te doen. Vroeger wel, maar nu wil ik niet eens meer een actiescène doen. Brothers Grimm is niet helemaal geworden wat ik ervan had gehoopt, maar eigenlijk was het plan om er nog veel meer enorme spektakelscènes in te stoppen, maar daar voelde ik weinig voor. Ik vind daarnaast dat er al zoveel massascènes gemaakt worden dat ik er te weinig aan toe kan voegen. In films als Lord of the Rings en 300 worden de slagvelden groter en groter, maar steeds minder effectief. Een strijd tussen twee mensen vind ik altijd nog veel interessanter dan die tussen honderden.

En mist u dat gevoel van macht op de set dan niet? Het moet stiekem toch een fantastisch gevoel geven om “action!” te schreeuwen tegen duizenden figuranten?

(Lacht) Ach welnee. En daarbij: ik roep al jaren geen “action” meer, want daar heb ik de eerste regieassistent voor. Ik blijf gewoon lekker in mijn stoel zitten!



NieuwsFilm

meest populair