The House That Jack Built
Recensie

The House That Jack Built (2018)

Lars Von Trier is terug met een betoog over de kloof tussen kunst en realiteit, verpakt als nodeloos gruwelijke horrorthriller.

in Recensies
Leestijd: 2 min 58 sec
Regie: Lars von Trier | Cast: Matt Dillon (Jack), Bruno Ganz (Verge), Riley Keough (Simple), Uma Thurman (Lady 1), Siobhan Fallon Hogan (Lady 2), Sofie Gråbøl (Lady 3), Jeremy Davies (Al), Jack McKenzie (Sonny), e.a. | Speelduur: 152 minuten | Jaar: 2018

Lars von Trier drukt waar het zeer doet. Met The House That Jack Built werd de Deense regisseur zeven jaar na zijn nazi-opmerkingen weer welkom geheten op het filmfestival van Cannes. Uiteraard keerde de provocateur niet terug zonder een artistiek middelvingertje op te steken naar de festivaldirectie. Of moeten we serieus geloven dat de casting van Bruno Ganz - die bekend is geworden door zijn vertolking van Adolf Hitler in Der Untergang - puur toeval is?

The House That Jack Built volgt aan de hand van vijf 'incidenten' de lotgevallen van seriemoordenaar Jack, die zichzelf Mr. Sophistication noemt. Deze psychopaat met smetvrees werkt in een aantal fases toe naar zijn ultieme doel: het plegen van de perfecte moord. Zijn slachtoffers bestaan hoofdzakelijk uit jonge, domme en eenzame vrouwen, die op neerbuigende wijze van een nummertje worden voorzien of een naam als 'Simple' krijgen toebedeeld. Dat Von Trier zich daarmee voor de zoveelste keer beschuldigingen van misogynie op de hals haalt, weet hij dondersgoed. Het verschil met zijn voorgaande films is dat hij zijn criticasters nu bij voorbaat de mond probeert te snoeren met een pseudofilosofische verklaring. Overigens zonder effect, want zo'n statement voelt vooral aan als een goedkoop excuus om lekker door te blijven gaan met zieken.

Er valt weer een hoop te walgen bij de nieuwe film van de Deense regisseur. Wie dacht dat het afknippen van een clitoris met een roestige schaar (voor de close-upbeelden, zie Antichrist) niet kon worden overtroffen qua gruwelijkheid, heeft het mis. In The House That Jack Built laat Von Trier zijn hoofdpersonage doodleuk een vrouwenborst afsnijden en het pootje van een levend eendenkuikentje afknippen. Die gruwelpraktijken dragen totaal niet bij aan de verdieping van het verhaal of de personages. Het is dan ook helemaal niet de bedoeling dat de kijker Jack echt leert kennen, want diens moordzuchtige tocht door het Amerika van de jaren zeventig dient enkel als kapstok waaraan Von Trier wat persoonlijke frustraties kan ophangen.

Daarom valt The House That Jack Built het best te omschrijven als een betoog over de kloof tussen kunst en realiteit, verpakt als horrorthriller. Klinkt saai en dat is het grotendeels ook. Af en toe weet Von Trier de kijker nog een beetje bij de les te houden met een creatieve uiteenzetting over het verschil tussen een architect en een bouwkundige, waarmee het verschil tussen concept en realisatie wordt geïllustreerd. Maar de hersenspinsels van een ogenschijnlijk manisch-depressieve regisseur rechtvaardigen met geen mogelijkheid de lijvige speelduur van honderdtweeënvijftig minuten. Je zou wensen dat Von Trier zijn schaar eens in iets anders zou zetten dan in geslachtsdelen.

Acteur Matt Dillon heeft de juiste uitstraling om een seriemoordenaar te spelen, maar doolt hier een beetje verweesd rond in zijn eigen raamvertelling. Misschien bewust, want de mysterieuze Verge is nooit ver weg. Dit personage is geïnspireerd op Vergilius, de dichter die Dante bijstond op zijn tocht door de onderwereld in het literaire meesterwerk De Goddelijke Komedie. Die verwijzing is nog best sympathiek, maar legt tegelijkertijd ook bloot wat voor soort film The House That Jack Built eigenlijk had moeten zijn: de verfilming van Dante's Inferno. Pas in het laatste kwartier besluit Von Trier op visueel vlak echt uit te pakken - met indrukwekkende tableau vivants, die fijne herinneringen oproepen aan zijn eerdere, betere werk, zoals het zwaarmoedige Melancholia. Helaas komt die redding veel te laat.