Recensie

I'm Not There (2007)

Licht abstract meesterwerk, vol emotie, humor, ritme en vooral fantastische poëzie waar ook zonder voorkennis ontzettend van genoten kan worden.

in Recensies
Leestijd: 4 min 33 sec
Regie: Todd Haynes | Cast: Cate Blanchett (Jude Quinn), Heath Ledger (Robbie Clark), Ben Whishaw (Arthur Rimbaud), Christian Bale (Jack Rollins/Pastor John), Marcus Carl Franklin (Woodie Guthrie), Richard Gere (Billy The Kid) e.a. | Speelduur: 135 minuten | Jaar: 2007

“The sun isn’t yellow, it’s chicken” is een citaat uit Bob Dylans ‘Tombstone Blues’. Deze regel tekst is op heel wat verschillende manieren te interpreteren en die interpretaties werpen weer (mogelijk filosofische) vragen op over de werkelijke betekenis en bedoeling van Dylan. Maar het is geen vereiste om de schoonheid en humor van deze poëtische zin te zien. Ook zonder de achterliggende gedachtes is het een prachtige frase. Datzelfde geldt voor I’m Not There, Todd Haynes nieuwste film over Bob Dylans leven, persoon en werk op een manier zoals je die nog nooit zag. Een uiterst origineel kunstwerk van de hoogste orde. Toegankelijk voor filmliefhebbers zonder kennis van Dylan en onmisbaar voor zijn fans.

Bob Dylan is een ongrijpbaar fenomeen, die definities en hokjes altijd slim uit de weg is gegaan. Elke keer dat hij ergens op vastgepind werd ontkende hij in alle toonaarden en ging hij weer iets anders doen. Het beste voorbeeld is zijn beslissing om halverwege de jaren zestig de elektrische gitaar op te pakken om het juk van de akoestische folkmuziek en de daaraan verbonden reputatie als ‘stem van het volk’ van zich af te werpen. Veel fans voelden zich verraden en keerden zich tegen hem. Het zou niet de laatste keer zijn.

Daarom besloot Todd Haynes terecht dat het leven van Bob Dylan nooit in een conventionele biografische film gevat kon worden en dat zo’n film niets wezenlijks over Dylan of zijn muziek zou kunnen zeggen. Een dergelijke poging om Dylans veelzijdigheid en tegenstrijdigheid in een reguliere structuur te gieten zou van tevoren gedoemd zijn te mislukken, vol leugens moeten zitten en de man reduceren tot clichés. Dus zette Haynes alle conventies op de kop, schreef een script over zeven verschillende persoonlijkheden en castte zes verschillende acteurs om daar invulling aan te geven. Bob Dylan zelf juichte het idee toe, maar bemoeide zich niet met de film.

De zeven verschillende incarnaties van Dylan hebben elk hun eigen naam, tijdperk, verhaal, uiterlijk en filmstijl. In één segment wordt bijvoorbeeld de biografische documentaire geparodieerd, terwijl de stijl van een ander segment sterk aan Fellini doet denken. De helft van de segmenten is in zwart-wit, de rest is in kleur en ze zijn stuk voor stuk prachtig in beeld gebracht door cameraman Edward Lachman, die elke keer weer precies de juiste stemming weet te creëren.

De net volwassen Bob Dylan, die zich Woody Guthrie (de folkzanger die Dylans idool was) noemt, wordt gespeeld door een twaalfjarig zwart jochie (Marcus Carl Franklin) dat er knap in slaagt om de onzekerheid en bravoure van een zoekende jongvolwassene voelbaar te maken. Ben Whishaw lijkt al een stuk meer op Dylan en in de consequent korte scènes zijn zijn recht in de camera uitgesproken dialogen allemaal citaten uit interviews met Bob Dylan. Christian Bale lijkt van de vijf mannelijke acteurs nog het meest op Dylan en speelt misschien wel daarom twee rollen. Eerst is hij Jack Rollins, de beroemde folkzanger, de schrijver van protestliedjes en de ‘stem van het volk’. Later is hij John de pastoor, die met een flink Afrokapsel gospel zingt in een kerk.

De onlangs overleden Heath Ledger speelt Robbie Clark, een acteur die beroemd wordt door Jack Rollins in een film te spelen. Zijn gedeelte gaat vooral over zijn relatie met Claire (Charlotte Gainsbourg). Richard Gere geeft verrassend veel waardigheid aan een oude Billy the Kid, in een anachronistisch negentiende-eeuws dorpje waar wel moderne auto’s rijden. Dit gedeelte van de film heeft ogenschijnlijk het minst met de rest van de film en met Dylan te maken, maar niets is minder waar: als er al betekenis aan de film te ontfutselen valt, dan is in dit stuk de sleutel te vinden.

Al deze acteurs doen uitstekend werk, maar moeten toch hun meerdere erkennen in Cate Blanchett. Zij speelt Jude Quinn, de folkzanger die zijn publiek van zich heeft afgekeerd door elektrische muziek te gaan maken. Niet alleen imiteert Blanchett Dylan ontzettend goed, van het uiterlijk tot de lichaamstaal en manier van praten, maar ze geeft ook nog eens hints naar wat er onder het oppervlak zit. Meer dan hints worden het niet, omdat Jude heel erg bezig is om te voorkomen dat iemand het oppervlak penetreert of dat iemand hem kan definiëren. Daarmee is hij de belichaming van wat de film over Dylan uitdraagt, of dat tenminste lijkt te doen: Bob Dylan is er niet. De persoon die iedereen denkt dat hij is, bestaat niet.

Zeker is dat echter niet, want net als Dylan ontwijkt I’m Not There de definiëring. Door voortdurend heen en weer te schakelen tussen de verschillende segmenten schept Haynes moedwillig verwarring en chaos, en bemoeilijkt hij het begrijpen van de film, of je als kijker nu gewapend bent met kennis van de artiest of niet. Welke verwachtingen je ook van tevoren of tijdens het kijken hebt, de kans is groot dat ze niet uitkomen. Maakt dat de film ontoegankelijk? Nee. Net als bepaalde nummers van Dylan (waar de film overigens tjokvol mee zit) is I’m Not There een licht abstract meesterwerk, vol emotie, humor, ritme en vooral fantastische poëzie waar ook zonder voorkennis ontzettend van genoten kan worden. Of het nou van alles betekent of helemaal niets.