Nothing to Laugh About
Recensie

Nothing to Laugh About (2021)

Tragische komedie zet de tegenstellingen tussen humor en ziekte te veel aan, en neigt daardoor naar effectbejag.

in Recensies
Leestijd: 3 min 33 sec
Regie: Petter Næss | Scenario: Odd-Magnus Williamson | Cast:: Odd-Magnus Williamson (Kasper), Sara Khorami (Maria), Øystein Martinsen (Erik Elisabeth), e.a. | Speelduur: 107 minuten | Jaar: 2021

"Je bent een komiek en er lachte niemand", krijgt de hoofdpersoon van Nothing to Laugh About na een mislukt stand-up-optreden te horen. Kasper wordt gedegradeerd tot publiek-opwarmer, waarna een onverwachte diagnose zijn leven verder op zijn kop zet: de komiek is terminaal ziek. Een tragikomisch vervolg ligt dan voor de hand, maar de combinatie van humor en ziekte is en blijft een lastige. Deze Noorse tragikomedie maakt zo opzichtig gebruik van de vele tegenstellingen dat de geloofwaardigheid al snel in het geding komt.

Een vroege scène laat nog het best zien hoe de tegenstellingen in Nothing to Laugh About vorm krijgen. Kasper, terneergeslagen door zijn podiumafwijzing en het vreselijke persoonlijke nieuws, begint zijn act met een muts op zijn hoofd en een zwaar gemoed. Als hij na een moeizaam begin niet meer uit zijn woorden komt, begint iemand uit het publiek hem belachelijk te maken, waarop Kasper de confrontatie aangaat en de muts van zijn hoofd trekt.

In een oogwenk verandert Kaspers meest rampzalige optreden ooit in een succesverhaal. De terminaal zieke komiek schudt de ene na de andere 'ziektegrap' uit zijn mouw, heeft de lachers ineens weer op zijn hand en krijgt van zijn podiummanager het sein om vooral nog even door te gaan. Het contrast is zo groot dat hoofdrolspeler Odd-Magnus Williamson (die ook het scenario voor zijn rekening nam) het publiek onwillekeurig en eenzijdig weg lijkt te zetten. Alsof toehoorders automatisch eensgezind op de banken gaan staan als een falende performer zich plotsklaps van zijn kwetsbaarste kant laat zien (en dáár grappen over maakt).

Gezien de ernst van kanker en andere zware ziektes zijn we in maatschappelijk en cultureel opzicht (terecht) voorzichtig met de combinatie van ziekte en humor. Dat wil niet zeggen dat de combinatie taboe moet blijven: in dit geval kiest een terminaal zieke komiek er zelf voor om zijn ziekte actief bij zijn laatste optredens te betrekken, en daar is in beginsel niets mis mee.

Het voornaamste probleem is dat de film de vaste tegenstelling tussen ziekte en humor zo nadrukkelijk opzoekt dat het overkomt als effectbejag, en niet als een eerlijke poging om het complexe breukvlak van de twee begrippen te verkennen. Zo geeft Kasper tijdens een bezoek aan een praatgroep (voor terminaal zieken) met veel misbaar af op de gespreksleidster, die motiverende citaten aan de wand van de gespreksruimte heeft gehangen en de verhalen van de deelnemers uiterst serieus benadert.

Regisseur Petter Næss (die eerder met Elling wél een uiterst geslaagde tragikomedie afleverde) en Williamson hadden de betreffende scène mooi kunnen gebruiken om te laten zien hoe verschillende benaderingen van dezelfde ziekte(s) kunnen botsen, maar uiteindelijk ook gewoon naast elkaar kunnen bestaan. In plaats daarvan gaat Kasper de confrontatie aan en volgen de andere deelnemers klakkeloos zijn voorbeeld: als de komiek stampvoetend wegloopt en terugkeert met een paar drankflessen, wordt er binnen de kortste keren luchtig op het leven geproost. Kort daarna laat zelfs de serieuze gespreksleidster zich in een vingerknip ompraten, en is ook zij een fervente feestvierder.

De thematiek doet anders vermoeden, maar Nothing to Laugh About heeft alle kenmerken van een feelgoodfilm. Als je een seconde wegdenkt dat de hoofdpersoon het einde van de film niet zal halen, kan Kasper - ontzettend ironisch, maar waar - juist door zijn diagnose zijn meest geslaagde momenten op het podium beleven. Zijn ziekte biedt hem uiteindelijk de gelegenheid om groot te dromen en een aantal plooien in zijn leven glad te strijken.

Nothing to Laugh About wil laten zien dat humor en ziekte geen tegenstelling hoeven te zijn, maar doet dat door die tegenstellingen juist te benadrukken, en ze te gebruiken als mechanismen om het verhaal op gang te houden. Een luidruchtige confrontatie tussen een komiek en een hulpverlener is voor de regisseur (en voor het ingeschatte publiek) kennelijk interessanter dan een meer subtiele botsing tussen twee verschillende benaderingen van dezelfde ziekte.

Een gemiste kans, want zoveel films zijn er niet die (terminale) ziekte (ten minste gedeeltelijk) los durven te koppelen van ernstig drama. Voor sommige kijkers is Kaspers verhaal mogelijk toch een steun in de rug. Laat dat dan alsnog een belangrijke verdienste zijn.