Winchester: The House That Ghosts Built
Recensie

Winchester: The House That Ghosts Built (2018)

Solide spookhuisfilm moet het vooral hebben van zijn acteurs.

in Recensies
Leestijd: 3 min 21 sec
Regie: Michael & Peter Spierig | Cast: Jason Clarke (Dr. Eric Price), Helen Mirren (Sarah Winchester), Sarah Snook (Marion Marriott), Finn Scicluna-O'Prey (Henry Marriott), Angus Sampson (John Hansen), e.a.| Speelduur: 99 minuten | Jaar: 2018

Het horrorgenre heeft een vreemde verhouding met de waarheid. Tal van horrorfilms pretenderen te zijn 'gebaseerd op een waargebeurd verhaal', maar geen enkele daarvan lijkt ook maar enigszins in de buurt te willen komen van wat daadwerkelijk is voorgevallen. De feiten zijn hooguit een springplank voor het plot, waarvan de rest er gewoon bij wordt gefantaseerd. Dat in ogenschouw genomen heeft de spookhuisfilm Winchester: The House That Ghosts Built een aardig streepje voor op zijn genregenoten: het huis en zijn voornaamste bewoners zijn volledig gebaseerd op de werkelijkheid. Dat alles daar omheen wat is aangedikt, valt daardoor prima te vergeven.

Het huis in kwestie is het Winchester Mystery House. Althans, dat is de naam waaronder de villa in Californië vandaag de dag als toeristische attractie bekendstaat. Dat is niet zonder reden: het huis heeft zo'n honderdzestig kamers, zo'n vijftig haarden, zeventien schoorstenen en vrijwel geen enkele structuur of logica. Daar zit een verhaal aan vast: na het overlijden van haar echtgenoot stortte de weduwe Sarah Winchester zich eind negentiende eeuw op een permanente verbouwing van haar woning, die naar verluidt achtendertig jaar aan één stuk doorging en pas eindigde met haar dood. De reden hiervoor? Haar man had een fortuin verdiend in de wapenhandel en dus meende zij dat het huis behekst werd door de geesten van degenen die slachtoffer waren geworden van Winchester-geweren. De enige manier om die tot rust te krijgen, was te blijven voortbouwen.

Dat klinkt als een typisch gevalletje krankzinnigheid, wat de film handig aanwendt als uitgangspunt voor het fictieve deel van het verhaal. Wanneer in 1906 al een dikke twintig jaar aan het huis wordt gebouwd, hebben de overige aandeelhouders van de wapenfabrikant serieuze twijfels of de weduwe Winchester wel geschikt is om een meerderheid van het bedrijf te bezitten. Aldus wordt psychiater Eric Price opgetrommeld om haar geestelijke gesteldheid te toetsen. Daarvoor dient hij enige tijd te verblijven in het alsmaar groeiende huis. Het duurt uiteraard niet lang voordat de rationeel ingestelde dokter wordt blootgesteld aan allerlei lastig te verklaren verschijningen. Hij gooit het aanvankelijk nog op waanbeelden als gevolg van zijn laudanumverslaving, maar de kijker heeft in de proloog al mogen waarnemen dat de verklaring waarschijnlijk toch in een vrij traditionele horrorhoek mag worden gezocht.

Het is aldus prettig dat niet bijster lang om de hete brij heen wordt gedraaid. Waar veel horrorfilms hun tweede akte vullen met tijdverkwistende dwaalsporen en wegwerpschrikmomentjes, komen in huize Winchester al snel de kaarten op tafel en wordt na de opening redelijk vlot toegewerkt naar het vrij enerverende slotstuk. Het is allemaal niet enorm schokkend of vernieuwend, maar er zijn genoeg effectieve scènes (zelfs een rolschaats levert een goed schrikmoment op) en de imposante vormgeving van de Winchester-villa met zijn doodlopende trappen en deuren biedt een fijn onbehaaglijk labyrint. Dat maakt van Winchester: The House That Ghosts Built nog geen tweede Crimson Peak, maar goed, het is nu eenmaal niet iedereen gegund om over de flair van Guillermo Del Toro te beschikken.

Gelukkig kom je met wat goede acteurs nog steeds een heel eind. Zo voorziet de altijd betrouwbare Jason Clarke zijn personage dr. Price van de juiste dosis scepsis, maar loopt deze daar gelukkig niet constant mee te leuren. Dat hij vroeg of laat zijn rationele blik zal moeten bijstellen, betekent aldus niet dat hij tot die tijd een lompe hork hoeft te zijn die niets van anderen wil aannemen. Met charme en geduld luistert hij naar de weduwe Winchester, die na een lijvige introductie letterlijk wordt onthuld als Helen Mirren. Haar aanwezigheid is altijd een aanwinst en dat geldt hier zeker; veel van haar teksten zouden uit de mond van menig ander ietwat belachelijk klinken, maar de gedreven Mirren brengt ze overtuigend. Zelfs haar afstandelijkheid zal de kijker er moeilijk van weerhouden te sympathiseren met wat net zo makkelijk had kunnen ontsporen tot een cartoonesk gestoorde verschijning.