IJsland en Japan hebben best wat gemeen. Het zijn allebei afgezonderde eilanden met onafhankelijke mensen en geheel eigen gebruiken. Touch (IJslands: Snerting) benut de dubbele kans tot plaatjes én praatjes die deze twee landen bieden prima - en dat terwijl de gemoedelijke film zich grotendeels in Londen afspeelt.
De IJslander Kristófer studeert namelijk economie in Londen. Het zijn de roaring sixties, politiek is overal, en hijzelf is - zoals dat hoort - hartstikke socialistisch. Uitgedaagd door zijn vrienden, en zijn eigen onrustige hoofd, kapt hij daarom van de ene op de andere dag bij zijn elitaire business school. Hij gaat in een klein restaurant werken. Daar vindt hij het echte leven, bij het echte volk.
Het echte volk, dat zijn - uiteraard - de Japanners. Alle oriëntalistische clichés worden hier zonder gêne bevestigd. De Japanners schrijven haiku's, zuipen sake en zetten het daarna op een zingen. Natuurlijk zweren ze ook bij de fijnzinnige rituelen van hun kookkunsten. Doordat regisseur Kormákur héél Londen op zijn beurt in goudbruin gebakken tinten bakt, is het één en al nostalgie dat hier de klok slaat. De IJslandse kok in opleiding is zelfs de enige persoon die destijds al de LP Five Leaves Left van de onvolprezen Nick Drake kocht! IJslanders zijn altijd hip geweest in muziek, zullen we maar denken.
De overdadige nostalgie werkt stiekem best goed. Dat komt ook door het bijzondere rustige, zelfs wat ouderwetse tempo dat Kormákur vanaf het begin hanteert. De Londense passages nemen weliswaar het grootste deel van de film in beslag, maar in het 'nu' zet de oude Kormákur rustig koers voor een trip naar zijn eigen verleden. Eerst Londen, en dan Japan. Tot afgrijzen van zijn ongeruste dochter - de coronapandemie breekt net uit.
Het zal de eigenzinnige oude IJslander een zorg wezen. Net zoals hij de dokter die hem achternazit met testuitslagen koppig negeert. Dit element had net zo goed achterwege kunnen blijven, want er wordt - opvallend genoeg - niets meer mee gedaan. Dat scheelt in elk geval wel één cliché, een stervende man die zijn leven op de valreep nog even overdoet.
Kristófer hang naar de romantiek van zijn verleden, valt overigens goed te begrijpen. De lieftallige reden is Miko, de dochter van de restauranteigenaar. Zij ziet in de IJslander haar eigen John Lennon. En hij wil ook wel eens een Yoko meemaken. De broeierige chemie tussen de twee acteurs werkt prima. Sterker nog, de romantiek spat van het scherm en had visueel nog een stapje verder mogen gaan. Het onderwerp is er volwassen genoeg voor.
Zoals het een Japanner in een film gemaakt door westerlingen betaamt gaat Miko gebukt onder het grote trauma van het land. Inderdaad, de Bom. Eigenlijk is het vooral haar vader Takahashi-san die met de naweeën kampt. Lang lijkt dit dramatische weerhaakje binnen het softe scenario ietwat gezocht, maar zodra Kristófer in Japan is en langs de énige ruïne van Hiroshima rijdt, vindt het element toch zijn plaats. Het mocht ook wel, nu door Oppenheimer de atoombom wat cools dreigt te krijgen.
De Japanse passages boeien helaas toch minder dan die in Londen. Kristófer doet daar het bekende rondje van karaoke met een salaryman. Wie geen genoeg kreeg van het oriëntalisme in Wim Wenders' Perfect Days heeft ook een goede aan deze film. Op een gegeven moment lijkt de soundtrack zelfs op Joe Hisaishi te zinspelen, zózeer willen de makers Japan recht doen. Je kunt ook overdrijven.
De nostalgische film slaagt er daarentegen opmerkelijk goed in om een stukje recent verleden tot leven te brengen: de coronapandemie. Kristófer krijgt zowel in Londen als Japan te maken met zenuwachtige mensen, die elkaar vooral aansteken in ongemak. Zo verricht de film ook voor dat moderne thema nog wat louterend werk. De tijd heelt alle wonden, lijkt de boodschap. Het is nooit te laat om nog vrede te sluiten met wat er ooit gebeurde. Zo'n stukje comfort in filmrealiteit kan op zijn tijd geen kwaad.
Touch is te zien bij SkyShowtime.