Wie anno nu covid noemt, krijgt glazige blikken. De meeste nieuwe films doen alsof de ziekte niet bestaat. Prijzenswaardig genoeg behandelt Eddington de pandemie wél, zij het beperkt. Het is mei 2020. Burgemeester Ted Garcia handhaaft een mondkapjesplicht waar sheriff Joe Cross tegenin gaat. De onenigheid escaleert als Joe zich kandidaat stelt voor het burgemeesterschap. Als Eddington vervolgens wordt opgeschrikt door protesten en mysterieus terrorisme, verliest Joe steeds meer zijn grip op de werkelijkheid.
Dat vormt de basis voor een zinderende thriller met duistere humor, waarbij de pandemie uiteindelijk vooral decor is. Het start nog op de voorgrond, met mensen die hun mondkapje verkeerd dragen. Zo adresseert regisseur Ari Aster geestig de hypocrisie van Democraten zoals Garcia, die covid alleen in woorden serieus nemen. Het doet denken aan de satire van Bad Luck Banging or Loony Porn van Radu Jude, die net zo knipoogt naar het tumult rond dit simpele beschermmiddel.
Uiteindelijk voelt Eddington meer als 2019 met mondkapjes. Joe krijgt wel met de ziekte te maken, vernuftig verweven met zijn angsten tijdens alle kat-en-muisspelen. Vooral tijdens de climax smelten zijn ademhalingsproblemen zenuwslopend samen met zijn vrees dat achter iedere hoek een terrorist schuilt - een groteske verbeelding van de onzekerheden uit de begintijd van covid. Toch sterft niemand aan de ziekte. Ook de bredere gevolgen blijven onbelicht: van het validisme om covid af te doen als griepje tot de blijvende maatschappelijke ontwrichting door longcovid.
De toevoeging van covid blijft dus cosmetisch. De film gaat vooral over de sociale onrust in de Verenigde Staten destijds. Amusant genoeg blijft het piepkleine Eddington niets van alles wat zich toen afspeelde bespaard. Jongeren organiseren Black Lives Matter-protesten na de moord op George Floyd, Austin Butler speelt een griezelig manipulatieve complotverkoper en er is terrorisme dat op Antifa wordt geschoven. De film haalt ook het fascistische icoon Kyle Rittenhouse aan, via een jongen die politieke opvattingen uitdraagt zolang hij er maar een meisje mee kan krijgen.
Eddington flirt bijna met de canard van polarisatie: alsof verzet tegen racisme of fascisme polariserend zijn, in plaats van die verwerpelijke ideeën zelf. Toch neemt Aster alleen de hypocrieten op de korrel. Een slim gemonteerd einde hamert op het punt dat iedereen vooral met zichzelf bezig is. Zo kan een bedrijf ongehinderd een vervuilend datacentrum bouwen. Die these voelt banaal, omdat de film het sociale verval van de VS met alle verwijzingen vooral benoemt in plaats van laat voelen. De catharsis van recente South Park-afleveringen, waarin bijvoorbeeld het smeltende gezicht van een puppy's schietende Kristi Noem de waanzin tastbaar maakt, ontbreekt.
Aster maakte eerder furore met de horror van Hereditary en Midsommar. Met Eddington toont hij opnieuw zijn gave voor het opkloppen van angst. Gewiekst toont hij in wijde beelden een schim die achter Joe aanzit of draait hij juist langzaam met Joe mee. Wanneer Joe zijn verlaten huis betreedt en zijn schoonmoeder treft, lijkt de onafwendbare 'jump scare' nooit te komen. Joaquin Phoenix speelt in Eddington ingetogener dan gebruikelijk en komt aimabel over, wat de spanning ten goede komt.
In het dorre New Mexico broeit de paranoia. In een weergaloos shot volgt de camera Joe terwijl hij tevergeefs de muziek probeert uit te zetten op een feest van Ted. Zijn donkere blik en beheerste tred verhullen een gruwelijke woede. Het is de start van de ene frappante wending na de andere. Daarin vertaalt alle maatschappelijke wrijving die Eddington aansnijdt zich vooral in ordinaire spanning. Het thema van Amerikaans verval krijgt daardoor nooit gedegen vorm.