'One to One: John & Yoko': politieke iconen in een vonkend Greenwich Village
Recensie

'One to One: John & Yoko': politieke iconen in een vonkend Greenwich Village (2024)

Flitsende documentaire over Lennon en Ono zet het echtpaar meer neer als prent dan als personen.

in Recensies
Leestijd: 2 min 36 sec
Regie: Kevin Macdonald | Scenario: Clare Keogh | Speelduur: 101 minuten | Jaar: 2024

Er is al veel te veel inkt aan de Beatles verspild. Toch ontgint One to One: John & Yoko nieuw terrein in de mythologie. De documentaire draait om het gelijknamige benefietconcert dat Lennon en Ono gaven voor kinderen met een verstandelijke beperking van het rampzalig bestuurde instituut Willowbrook. Het was de enige keer dat Lennon na het uiteengaan van de Beatles een volledig optreden gaf. In die tijd woonde het echtpaar achttien maanden in een kleine flat in Greenwich Village, van waaruit ze politiek actief werden en zich in de New Yorkse avant-garde nestelden.

Regisseur Kevin Macdonald schetst met finesse de jaren 1971-1972. De camera suist tijdens het concert langs Lennon en Ono in optima forma. Niet eerder vertoonde video's en telefoongesprekken vliegen voorbij, zoals een geestig tussendoortje waarin medewerkers duizenden vliegen moeten verzamelen voor een project van Ono. Setdecorateur Tatiana Macdonald bouwde hun appartement nauwgezet na. Als de camera erdoorheen zweeft, voelt dit zo natuurgetrouw dat Lennon of Ono elk moment op het bed kan neerploffen.

De televisie staat voortdurend aan en langs die weg verbindt Macdonald het activisme van beide coryfeeën met bredere bewegingen in de Amerikaanse samenleving. Alle furore van die tijd raast langs als een wervelwind, vergelijkbaar met de videostromen in films van Jonas Mekas (Walden). De nieuwsberichten en advertenties buitelen over elkaar heen. Door de zorgvuldige selectie en haarscherpe beelden voelt de documentaire zelfs eigentijds. Toen: Richard Nixon, Vietnam en de ophitsende gouverneur George Wallace. Nu: Mango Mussolini, Gaza en haatprediker Charlie Kirk. De Verenigde Staten lijken nooit te veranderen.

Lennon komt over als de spil in een politiek netwerk rond bekende figuren zoals activist Jerry Rubin en dichter Allen Ginsberg. Macdonalds scherpe montage tussen een rockende Lennon, het nieuws en discussies over het organiseren van acties, suggereert dat het benefietconcert in 1972 allesbepalend was. Ook wekt de film de indruk alsof Lennon persoonlijk aanjager was van al het activisme in de Verenigde Staten. Hij gold natuurlijk als grootheid, maar hier voelt One to One aangedikt. Het tenenkrommende Imagine begeleidt hartverwarmende beelden van een feest voor de Willowbrook-kinderen, waarmee Macdonald zelfs in goedkoop sentimentalisme vervalt.

De vele concertbeelden leggen bloot wat voor middelmatige muzikant Lennon eigenlijk was. Op het dromerig schuifelende Come Together na blinkt hij vooral uit in brave rock, juist in een tijd dat de New York Dolls hun eerste concerten gaven en uit Duitsland meesterwerken rolden, van NEU! tot Klaus Schulze. Dat zóveel boeken de Beatles nog altijd de grootste rockband ooit noemen, illustreert volgens muziekhistoricus Piero Scaruffi hoe ver rockmuziek afstaat van serieuze kunst.

De bredere context van Lennons leven en muziek komt er bekaaid vanaf. In plaats van oog voor de rafels rond zijn persona zet One to One hem vooral neer als politiek icoon - een prent in plaats van een persoon. Over de relatie tussen Lennon en Ono is ook overvloedig geschreven, maar de film blijft er van weg. Ono zelf krijgt pas aan het einde echt aandacht, los van twee intrigerende bijdragen tijdens het concert. Dat voelt te laat. Zo blijft One to One oppervlakkiger over de Greenwich-periode dan nodig.