Filmliefhebbers die opgroeiden in de jaren tachtig en negentig hoef je niet te vertellen wie John Candy was. De reusachtige acteur met puppyogen had destijds groot succes met komedies als Uncle Buck, Spaceballs en Home Alone. Ruim dertig jaar na Candy's dood brengt Colin Hanks een ode aan de geliefde acteur.
Dat de zoon van Tom Hanks zijn connecties in Hollywood ten volle heeft benut, blijkt uit de enorme hoeveelheid sterren die in John Candy: I Like Me komen opdraven. De film opent sterk met een fragment waarin de altijd charmante Bill Murray naarstig probeert één slechte eigenschap van Candy te benoemen en daar pas na lang nadenken in slaagt. Eigenlijk zegt dat al genoeg. Candy stond niet voor niets bekend als de acteur met een hart van goud.
De documentaire loopt chronologisch door Candy's leven, van zijn vroege succes bij Second City Television tot hoofdrollen in kaskrakers als Planes, Trains and Automobiles, aan de hand van anekdotes van oude vrienden, collega's en regisseurs. Veel van deze vertellingen geven inzicht in Candy's talent voor timing en improvisatie, maar af en toe slaat de bewondering door in idolatrie. Een scène waarin Conan O'Brien een simpele sketch van Candy omschrijft als "zijn Oppenheimer-knal" illustreert hoe een nostalgische blik kan leiden tot overdrijving.
Het spreekt voor Candy's karakter dat zoveel vrienden en collega's ruim dertig jaar na zijn dood nog met gemak liefdevolle herinneringen ophalen, maar dit levert wel een enigszins eenzijdig beeld op. Met een speelduur van bijna twee uur voelt de documentaire aan de lange kant, vooral wanneer halverwege opvalt dat de focus ligt op lofbetuigingen. John Candy: I Like Me is eerder een warme ode dan een kritisch portret.
Er wordt kort aandacht besteed aan de opmerkingen die Candy vaak kreeg over zijn gewicht en de druk van Hollywood om aan zijn imago van grote goedzak te blijven voldoen, maar de film gaat nauwelijks in op de persoonlijke demonen waar hij mee worstelde. Pas in het laatste deel, waarin zijn laatste levensjaren aan bod komen, wordt wat dieper gegraven. Via verhalen van zijn familieleden komt naar voren dat Candy zijn zorgen wegat en kampte met angststoornissen. Dat dit mogelijk verband hield met het vroege overlijden van zijn vader wordt aangestipt, maar niet grondig onderzocht.
Candy's onvermogen om over zijn gevoelens en angsten te praten is tekenend voor de tijd waarin hij leefde. Zoals schrijver Dave Thomas uitlegt kreeg therapie in de jaren negentig pas voorzichtig voet aan de grond in New York. In Toronto, waar Candy woonde, was therapie nog lang niet genormaliseerd. Het is wrang om te bedenken dat, als therapie destijds toegankelijker was geweest, Candy's leven wellicht een andere wending had genomen. Dan was hij, net als zijn oude vrienden Steve Martin en Catherine O'Hara, waarschijnlijk nog steeds een grote speler in Hollywood.
Cinematografisch doet Hanks weinig vernieuwends, maar dat is voor een documentaire geen ramp. John Candy: I Like Me bestaat uit de klassieke bouwstenen: archiefbeelden, interviews en filmfragmenten. Van die laatste zijn er gelukkig veel, waardoor ook kijkers die minder bekend zijn met Candy's oeuvre een beeld krijgen van zijn talent. Wat minder goed werkt is de muziek, die soms zo luid en melodramatisch is dat sommige scènes associaties oproepen met TikTok-video's.
John Candy: I Like Me is een warm bad voor iedereen die is opgegroeid in de jaren tachtig en negentig. Dankzij de indrukwekkende lijst geïnterviewden en de oprechte toon is het makkelijk om de film zijn sentimentele randje te vergeven. De documentaire fungeert als een liefdevolle getuigenis van een acteur die het archetype van de grote goedzak als geen ander belichaamde, zowel op de set als daarbuiten.
John Candy: I Like Me is te zien bij Prime Video.