White God
Recensie

White God (2014)

Curieuze mix van genres en thema’s. Niet helemaal bevredigend, maar zonder meer fascinerend en bevreemdend.

in Recensies
Leestijd: 2 min 46 sec
Regie: Kornél Mundruczó | Cast: Zsófia Psotta (Lili), Sándor Zsóter (Dániel), e.a. | Speelduur: 119 minuten | Jaar: 2014

Het Hongaarse allegaartje aan genres White God is een curiosum op elk denkbaar vlak. Het wordt door de maker verkocht als een hommage aan The Birds van Alfred Hitchcock, alleen zijn in zijn optiek de vogels vervangen door honden. Vergelijkingen oproepen met de onnavolgbare master of suspense is je begeven op gevaarlijk terrein. Het ziet er bij de zesde speelfilm van cineast Kornél Mundruczó lange tijd niet naar uit dat er aangehaakt zal worden bij de stijl en sfeer van The Birds Daar is een rigoureuze omslag voor nodig die pas bij de laatste akte wordt ingezet. White God, waarvan zelfs de titel een mysterie is, zwenkt en zwalkt maar herbergt eveneens een onmiskenbare fascinatie. Wellicht verklaart dit ook de lof die Mundruczó in Cannes werd toegedicht.

De apocalyptische finale waarin de beste vriend van de mens zich tegen zijn baasjes en vrouwtjes keert wordt ingeleid door een mengelmoesje aan thema’s en invalshoeken. Aanvankelijk is White God vooral een feelgoodverhaal over de dertienjarige Lili, die haar moeder lange tijd moet missen omdat zij afreist naar een congres in Australië. De muzikale Lili wordt gedropt bij haar vader, van wie ze enigszins vervreemd is geraakt. Haar beste vriend is bastaardhond Hagen. Als Lili van Hagen gescheiden wordt, splitst het verhaal zich. Naast de pogingen van het meisje om haar huisdier op te sporen wordt tevens ingezoomd op hoe het het beest ondertussen vergaat. Zo raakt Hagen (gespeeld door twee honden) verzeild in de wereld van de hondengevechten en komt hij in contact met de vele zwerfhonden van Boedapest.

Het fascinerende aan het mysterieuze en onheilspellende White God is dat hij enerzijds in geen enkel hokje te plaatsen is en dat Mundruczó een keur aan stijlen bezigt. De eerste akte is lichtvoetig, ware het niet dat er een scène waarin Lili door een horde honden achternagezeten wordt aan vooraf gaat. Het is een beeld waar later weer op terug wordt gegrepen in een nieuwe context. Het moment waarop Hagen eenzaam door de straten van de Hongaarse hoofdstad zwerft doet door de sociaal-realistische toon aan als een film van de gebroeders Dardenne, maar dan met een hond in de hoofdrol. Eigenlijk leunt deze Hongaarse productie tegen veel andere titels aan, met dien verstande dat het niet om een mens gaat maar om een hond. Het laatste apocalyptische hoofdstuk brengt de verschillende verhaallijnen samen, waarbij Mundruczó illustreert waarom hij werd geïnspireerd door The Birds. Het is een vergelijking die echter al vrij snel mank gaat. Het steekt door de ambitieuze en complexe thematiek schril af tegen Hitchcocks relatief eenvoudige horrorepos.

Wat Mundruczó nu precies voor ogen heeft gestaan wil maar niet echt boven komen drijven. Het vereist bovendien behoorlijk wat kennis van de Hongaarse maatschappij, waarin de overheid bastaardhonden in de ban wil doen door hoge belastingen te heffen. Dat is weer de reden waarom de straten ermee vergeven zijn. Mundruczó’s bedoelingen blijven boven de materie zweven. Zonder twijfel was dit ook zijn intentie, maar de zweverige uitwerking wordt ook nog eens vergezeld door storende special effects, zoals de duidelijk zichtbare stuntman die een bijtgrage hond van zijn arm probeert te schudden. Deze Hongaarse Oscarinzending blijft een enigma en daar moet je voor in zijn.