King Kong
Recensie

King Kong (2005)

We geloven onvoorwaardelijk in de connectie tussen aap en actrice, en dat maakt 'Kong' tot een succes.

in Recensies
Leestijd: 4 min 12 sec
Regie: Peter Jackson | Cast: Naomi Watts (Ann Darrow), Jack Black (Carl Denham), Adrien Brody (Jack Driscoll), Andy Serkis (Kong/Lumpy the Cook), Thomas Kretschmann (Captain Englehorn) e.a. | Speelduur: 187 minuten

Zou King Kong de film zijn geworden die Peter Jackson voor ogen had, toen hij definitief besloot een hommage aan zijn favoriete film aller tijden te maken? Vast niet. Een film maken betekent compromissen sluiten, zelfs voor een regisseur die zoveel voor elkaar kan krijgen en zo duidelijk op de toppen van zijn kunnen danst als Jackson op dit moment. Merken wij als publiek iets van die compromissen? Jawel. De met een ongekende hoeveelheid CGI (meer dan in de hele Lord of the Rings-trilogie bij elkaar) opgeroepen illusies schieten soms tekort, en het verhaal blijkt achteraf niet helemaal in balans. Maar er zijn andere kwesties die zwaarder tellen: geloven we in Kong als een tragisch monster, een persoonlijkheid in plaats van een knap staaltje programmeren? Ja, dat doen we. Geloven we Naomi Watts wanneer haar hart breekt omwille van een acht meter hoge, uit pixels opgetrokken gorilla? Ja, zonder meer.

Het is dankzij de geloofwaardige connectie tussen aap en actrice dat deze film overeind blijft, terwijl hij eigenlijk topzwaar is. Met een speelduur van drie uur (bijna net zo lang als Return of the King, dat een beduidend substantiëlere plot heeft) is Jacksons remake bijna twee keer zo lang als het origineel. Hij besteedt de extra tijd hoofdzakelijk aan de uitwerking van een scala aan karakters in het eerste uur, en daarna aan een weergaloze reeks spektakelstukken. Om met dat laatste te beginnen: er is op dit moment geen andere regisseur – ook Spielberg niet – die zo overtuigend alle registers kan opentrekken. Vanaf het moment dat Ann Darrow door de inboorlingen op Skull Island aan Kong wordt geofferd, bulderen de actiescènes over ons heen als een kudde op hol geslagen brontosaurussen (die er hier helaas niet helemaal lekker uitzien). Onbetwist klapstuk is het T-Rex gevecht, dat de versie uit 1933 zowel eert als op fantastische wijze overtroeft. In de handen van een mindere regisseur zou zo’n bombardement op de zintuigen je van de actie distantiëren, maar Jackson komt met zulke tot de verbeelding sprekende vondsten (koekhappen tussen de lianen!) dat het effect juist omgekeerd is. Sommige scènes, zoals een aanval door reuzeninsecten, hebben de plezierige yuk!-factor die we voor het laatst tegenkwamen in de Indiana Jones-films.

Bij de aanloop naar al dat geweld kun je een paar vraagtekens zetten. Aan de ene kant is het maar goed dat Ann Darrow, in het origineel slechts een hoogblonde scream queen, meer achtergrond en pit krijgt: zo wint haar relatie met Kong aan betekenis en het tragische einde aan gewicht. Naomi Watts is ontwapenend in haar onschuld en haar eenzaamheid, en acteert zich sterk door een paar potentieel vreselijk corny scènes heen. Ook de eerzuchtige avonturier Carl Denham (“Trust me, I’m a movie producer!”), die eeuwige roem wil vergaren door het woeste Skull Island op film vast te leggen, is in de gedaante van Jack Black een veel aantrekkelijker personage geworden. Maar waarom zoveel tijd en aandacht investeren in een hele rits bijfiguren (waaronder eigenlijk ook Adrien Brody’s Jack Driscoll) als je hun verhaallijntjes toch in het luchtledige laat eindigen? Niet dat het zo erg is dat we na de gebeurtenissen op Skull Island ineens terug in New York zijn met een cast van krap drie acteurs, maar achteraf lijkt die eerste akte ineens wel iets langer dan nodig was. Misschien dat straks de komst van een vier uur durende Extended Edition verheldering biedt.

Peter Jackson neemt als verhalenverteller liever een paar omwegen teveel dan dat hij zaken afraffelt; nergens betaalt zich dat zo bevredigend uit als in zijn portrettering van Kong. Het mag dan een vol uur duren voordat we hem te zien krijgen, wanneer hij eenmaal zijn intrede heeft gedaan bestaat er geen twijfel meer over wie de ster van de film is. De eenzame, verweerde gorilla die door Ann’s invloed verandert van een pure overlever in een kwetsbare (maar nog even formidabele) dromer, is zowel technisch als emotioneel volkomen overtuigend – in alles Gollums waardige opvolger, met dank aan Andy Serkis. Bij een briljante, intieme scène tussen Kong en Ann in Central Park gaan we definitief overstag; de onvermijdelijke finale op het Empire State Building zal zijn uitwerking niet meer missen, omdat we Kong hebben omarmd als een volwaardig dramatisch personage. Voor minder doet Jackson het niet.

Een alles-of-niets blockbuster als King Kong staat of valt met zijn vermogen om je net zo volledig bij het drama als bij het spektakel te betrekken en je onherroepelijk te winnen voor de held van het verhaal, of dat nou een acteur is of een digitale aap. Als dat niet gebeurt kunnen de meest volmaakte special effects zo’n film niet tot een succes maken. In dit geval echter kunnen enkele minpuntjes niet verhinderen dat Peter Jacksons even ambitieuze als liefdevolle remake staat als een huis. Zijn ‘Kong’ is de nieuwe koning van de avonturenfilm.